Reisreportage Deauville/Trouville
Over de zee, in de liefde
Op cultuurwandeling door Trouville-Deauville
Tekst en foto's: Annelies De Waele
Trouville en Deauville, Normandië. Je noemt de kustplaatsen in één adem, ze liggen tegelijk zo dichtbij en zo ver uit elkaar. Ik was er nog nooit geraakt en nam de voorbije zomer eindelijk de tijd om er even aan te meren. Een ontdekkingstocht dichtbij huis, met boeken, schilderijen en films onder de arm.
"Il pleut. Depuis le 15 juin il pleut. Il faudrait écrire pour un journal comme on marche dans la rue. On marche, on écrit, on traverse la ville, elle est traversée, elle cesse, la marche continue, de même on traverse le temps, une date, une journée et puis elle est traversée, cesse. Il pleut sur la mer."
Regen. Zee. Normandië. Schreef iemand er mooier over dan Marguerite Duras? In 1980 hield ze, op vraag van de krant La Libération, een zomerkroniek bij. Haar uitvalsbasis: Trouville-sur-mer, de kleine kustplaats aan de côte Fleurie, waar ze toen al jaren af en aan woonde. In bovenvermeld 'dagboek' schrijft ze niet enkel met brille over de weersomstandigheden, maar evenzeer over het politieke klimaat van die dagen. Als kaderverhaal is er – zoals wel vaker in haar boeken- een eigen liefdesgeschiedenis.
Zowat dertig jaar lang, tot voor haar overlijden in Parijs, verbleef Duras geregeld in Trouville, in de residentie 'Les Roches Noires', waar ze vanuit haar flat uitkeek op het strand, de zee, de petroleumhaven van Le Havre aan de oostkant, de piepkleine plezierhaven van het nabijgelegen Deauville aan de andere kant. Verder weg nog: les falaises, tot in La Manche.
"On a été le 20 juillet. Pendant la nuit la pluie est tombée huit heures d'affilée, d'abord d'enfance, légère, timide presque, et puis installée, tenace et vieille."

Zelf vertrek ik naar Normandië op het einde van een zomermaand waarin het vooral niet regent, bijna nergens op het continent. Bos en heide staan in brand, warmterecords sneuvelen, landschappen en tuinen en zelfs steden verdorren. Ergens midden in de zomer oogt de kaart van Europa steeds meer als een doorsnede van een nieuwe woestijn. Weermannen fungeren als onzekere pianisten voor een kantelend klimaat.
Deauville, Trouville, Honfleur: het zijn klinkende namen. Wegens de reputatie – Deauville wordt wel eens een annex van Parijs genoemd, een arrondissement-aan-zee voor de rijken. Wegens de kunstenaars en schrijvers die er huisden – behalve Duras ook Flaubert, Proust, Courbet, Sagan, Brel als je wil - en de groten der aarde die er nu nog altijd 'de passage' zijn: filmsterren, sportlui, politici, miljardairs.
Zowat de hele kust van Normandië (en de noordkust van Bretagne) heb ik ooit afgewandeld, maar dit strookje was er altijd bij ingeschoten, ik weet niet waarom – misschien bij gebrek aan convenabel wandelpad. Ook nu nog. Wanneer ik een dag na aankomst in het toeristisch bureau ga navragen of ik te voet de vijftien kilometer van Trouville naar Honfleur kan lopen, niet via de weg, natuurlijk niet via de autoweg, wel via de 'corniche', wordt het me afgeraden. 'Het pad staat niet duidelijk aangegeven. U zal verdwalen'. Alsof verdwalen verboden is. 'Never to get lost is not to live.' (Rebecca Solnit)
'Deauville is artificieel, aldus mijn ferme en sociaal voelende gastvrouw in Rouen, waar ik voordien een lang weekend ben blijven hangen. Ik vertelde haar dat ik er naar de belle epoque villa's wilde gaan kijken. 'Er zijn er amper', beweerde ze. Over Trouville had ze zich niet uitgesproken.
Ik ben blij dat ik zelf kom ontdekken. Ik zal leren dat je Deauville en Trouville goed uit elkaar moet houden. Aan de Pont des Belges staan duidelijke borden: de doorgestreepte plaatsnamen vertellen je meteen en perfect waar de ene plek eindigt en waar de andere begint. Voor toeristen zijn er twee aparte infopunten. Daar geven ze je gescheiden stadsplannen, beide badplaatsen netjes opgedeeld - geen straat te weinig, maar zeker geen straat te veel. Het is Deauville of Trouville. Alsof de ene niks met de andere wil te maken hebben. Deauville voor de rijken, Trouville voor de minder gefortuneerden? Alsof je moet kiezen. Ik hoef niet te kiezen, ik kan beide onbevangen bezoeken.
Woonkamer
Het is al na de middag wanneer ik aankom in het station Trouville – Deauville. Een kopstation, dat spreekt. Als de trein verder zou rijden, zou hij in het kanaal vallen. In vergelijking met het zuidelijker gelegen station van Lisieux (ik moest er overstappen. Het werd recent vernieuwd, maar blijft desondanks een doorsnee en bijna lelijke aanlegplaats met een te hoge spoorpassage voor mensen zoals ik met 'vertige') bezit het station Trouville – Deauville alle charmes van een kuststation. Een beschermde laagbouw in Normandische stijl, als een soort woonkamer. Je valt meteen gezellig de badplaats binnen.
Aan het uiteinde van het perron wachten mensen met kartonnen bordjes, hoeden en andere kentekens hun kennissen, verwanten, zakenrelaties uit Parijs op. Op deze plek is het warm aanmeren, zeker op een zonnige dag. De meeuwen schreeuwen, de lucht gonst van zomergenot. Het zou tweede helft negentiende eeuw kunnen zijn, toen het kusttoerisme hier al goed op dreef was. Maar het is 2022, en het einde van de hoogzomer. Wie kan, grist nog snel een streepje vakantiegevoel mee.
Mijn hotel ligt op 5 minuten wandelen van het station, op de rand van Deauville, vlakbij het preque'île tussen de plezierhaven en de Toques, de rivier die beide badplaatsen van elkaar scheidt. Daar, meteen tegenover het station, loop je ze al tegen het lijf, of op zijn minst hun portret: Françoise Sagan, Gabrielle 'Coco' Chanel, Josephine Baker. Ze gaven hun namen aan de pleintjes vlakbij. In goed gezelschap ben je hier dus meteen, ook al reis je alleen.

Na het inchecken begin ik spoorloos te wandelen. Ik steek het brugje van de jachthaven over, en neem het bijna-eiland, in noordelijke richting, tot aan de vissershaven van Trouville. Het preque-île was vroeger een dunbevolkt strookje landschap naast de Toques. Nu staat dit stadsdeeltje volgebouwd: niet al te hoge appartementsblokken, alweer in 'gestreepte' Normandische stijl; een rijtje koffiehuizen en brasserieën langs de kade van de Bassin Morny – in de zon is het er leuk toeven, de prijzen zijn navenant. Vergelijk eenvoudigweg de prijs van een melkkoffie en je weet hoe laat het is.
Op een paar oude huizen na, doet deze poort naar Trouville neo en koel aan. Ze verzamelt niet meteen straten waar je meteen in wil gaan onderduiken. Aan het uiteinde van de tong kan je bij hoogwater een overzet nemen, die brengt je tot bij de vismarkt aan de overkant van de Touques, al in Trouville. Je kan het hele eind, zowat een kilometer, ook wandelen. Via een zorgvuldig aangelegd pad kom je zo tot aan de Pont des Belges, een brug die haar naam ontleent aan het feit dat een brigade van het Belgische leger hier het Franse leger ondersteunde bij de bevrijding van Normandië. We schrijven augustus 1944, tussen 22 en 24 augustus. Exact deze dagen, bijna tachtig jaar later.
Het pad loopt nauw langs de rivier, bij laagwater huizen er talrijke vogels in het slib – hier en daar ligt een boot aangemeerd. Zodra je de brug over bent, sta je in Trouville.
Daar is het in de namiddag wat aarzelend aankomen. De weg die je naar het stadscentrum en het strand voert, lijkt wel één uitgerekte parking. Langs deze invalsweg veel horeca, wat supermarkten, vrij ordinaire nutswinkels, een zijstraat die naar de ene kerk hogerop klimt. Pas na tweehonderd meter straalt het allemaal al wat meer charme uit: op een van de hoeken pronkt het stadhuis, aan de andere kant het oude casino. Hoe dichter je de zee nadert, hoe authentieker het allemaal voelt.
Duras schreef over de leegte van Trouville op sombere regendagen. Ik wandel hier dus meteen rond in een zomerse zomer. Alles is levendig en gezellig. Het stadje bezit de sfeer van een Engelse badplaats en een stadswijk in Parijs samen, ze hebben elkaar hier omarmd. Aan de vismarkt versnaperen mensen oesters en andere zeevruchten. Op de terrassen in de binnenstad dansen dienbladen met ijsjes en crèpes. De antiekzaakjes hebben hun mooiste vondsten uitgestald, de restaurants dekken straks de tafels voor het diner. Behalve in de kranten die berichten over de slepende oorlog in Oekraïne, is het leven hier heerlijk. Zorgeloos.
Ik loop verder tot aan het strand, tot aan 'les planches'. In vergelijking met het jongere en haast wereldberoemde planken pad op het strand van Deauville is dit houten wandel'plankier' ('Promenade Savignac', naar de bekende graficus) aan het strand van Trouville veeleer een bescheiden route, ingewerkt tussen strandbars, sportveldjes, hotels en villa's. De zee is ver, het strand is immens.
Verfrommeld
Al snel, de volgende dag al, wil ik in dit stadscentrum verdwalen. Ik volg een uitgestippelde wandelroute, langs waardevolle huizen, en toch weer niet. Van in de Rue des Bains en de Rue d'Orléans loop ik zijstraten in, en weer terug. Waar ik mooie huizen zie, sla ik af. Waar steegjes zijn, impasses, sluip ik ze in – als een kat. Waar een poort is, mag die binnengegaan worden – om te kijken of er een mooie binnenkoer is. Wanneer er een trap is, mag die beklommen worden, bijvoorbeeld aan de Rue Fommeville. De straatnaam alleen al klinkt verfrommeld.
Want Trouville is morsig. Het is een stadje zoals er veel oude steden zijn, misschien vooral in het zuiden, en waarover Ilja Pfeijfer in zijn 'Brieven uit Genua' schreef dat ze als bij toeval zijn geworden wat ze zijn geworden. Ze zijn niet bedacht, ze zijn gegroeid.
"In een onbedachte stad wordt alles vanzelf relatief onbelangrijk omdat alles net zo goed anders had kunnen zijn. Daar gaan mensen van glimlachen".
Zijn woorden echoën soms door in mijn eigen stad Gent, ze passen wellicht bij veel kleine en grote steden op ons continent. Ik denk er weer aan nu ik in Trouville rondloop. Bijna onmiddellijk ga ik van deze plek houden.
Ik klim verder naar boven, een slangentrap voert je naar een prachtig uitzicht over de huizen en de zee. Verderop slingert het richting musée Montebello, in de gelijknamige villa. Het museum is gesloten, ik besluit later op de week terug te komen.
Schuin ertegenover ligt een reusachtig oud gebouw, met een gesloten toegangspoort. 'Les Roches Noires'. Het lijkt een hotel, en dat was het ooit ook. Tot de kamers in de jaren '90 werden omgebouwd tot appartementen. Marguerite Duras kocht er dus één van, zicht op zee. Ze verbleef er graag. Ze beleefde er haar onmogelijke relatie met Yann 'Andréa' Lemée, de homoseksuele schrijver die ze in Trouville leerde kennen en met wie ze zestien jaar van haar leven deelde . Toen ze elkaar ontmoetten was hij 27, zij 66.
"J'ai ouvert les yeux sur le noir de la chambre. Vous êtes près de moi."
Duras woont hier nu nog, overal. De trap rechts van de residentie langs dewelke je naar het strand afdaalt, is naar haar genoemd. Ook een van de lichtblauwe zitbanken op de 'promenade Sevignac' draagt haar naam. Wanneer ik er die dag voorbijloop, zit er een man. Hij draagt een lichtblauwe polo, in dezelfde kleur van de bank. Hij draagt ook een wit hoedje, hij steunt op een stok, zoals oude mensen met een stok in of op de tijd steunen. Zijn rug verbergt de familienaam van de schrijfster. Hij kijkt naar zee, zoals iemand in de winter van zijn leven de zee kan peilen.
Of ik een foto van hem mag nemen, vraag ik. 'Het past zo goed, het blauw bij het blauw.'
Het mag. We geraken aan de praat. Hij komt uit Parijs, maar heeft hier sinds lang een flat. Verkiest Trouville boven Deauville. En ja, hij heeft Marguerite Duras nog gekruist. Hij vertelt er niet bij of ze toen nuchter of dronken was, blij of verdrietig. Het belangrijkste is dat hij Duras nog heeft gekruist. La Duras. Ze schreef hier met de luiken dicht, opgesloten in zichzelf, in de taal – haar unieke taal en stijl, in een onmogelijke liefde, in de drank. Af en toe keek ze in de verte en peilde ze ook haar toekomst. Er zijn foto's van haar op het balkon van haar stek in 'Les Roches Noires'. Duras was statig en groots en trots en bonkig, fijngeknepen en zielig – alles tegelijk.
'Als ik schrijf over de zee, de storm, de zon, de regen, het mooie weer, over de rivieren die in zee uitmonden, bevind ik me volkomen in de liefde', schreef ze. De zee, bij uitbreiding al het water, voerde haar terug naar haar jeugd in Indochina/Vietnam. Ook in Trouville keek ze nog altijd uit op de Mékong.
Aan de voet van de 'Roches Noires', op ooghoogte met de horizon, zit nu een bejaarde dame in een stoeltje. Alles aan haar is roze: haar kleed, haar hoed, haar schoenen. Ze haakt, ze haakt aan de tijd, ze haakt in de tijd. Dit kleine hoekje van Trouville lijkt op het einde van een wereld, het voelt als een stukje 'Finistère' waar die tijd, een datum, een dag ophouden te bestaan. Over zee begint het te regenen.
Du cinéma
Diezelfde namiddag nog steek ik de Pont des Belges weer over en wandel ik naar Deauville.
Deauville. Regen. Zee. Heeft iemand dit alles treffender verfilmd dan Claude Lelouch in 'Un homme et une femme' (1966)? In deze badplaats kruisen zijn personages Anne en Jean-Louis elkaar voor het eerst. De film baadt in een sfeervolle fotografie, de muziek is weergaloos mooi en herkenbaar, het verhaal bitterzoet. Niet voor niks ging dit kunstwerk destijds met heel veel prijzen lopen. Ook als tijdsdocument is zo'n oude kaskraker altijd interessant: het schiereiland nabij de Touques was nog niet volgebouwd, op de beelden van Les Planches de Deauville rijst op de achtergrond een eerste bouwkraan op, en het hotel de Normandy – waar het prille koppel samen een nacht doorbrengt - staat er al.
'Dans la vie, quand quelque chose n'est pas sérieuse, on dit c'est du cinema.' (Jean-Louis)
Deauville bezit een eigen filmfestival en lokt zoals het witte doek, het stadje lijkt een decor met een schare acteurs erin. Lelouch verfilmde allereerst liefde en verlies en liefde. Het nieuwe Deauville rijmt vooral op luxe.
Noem deze plek gerust het Knokke-Zoute van de Normandische kust – in het kwadraat zelfs. Het is een badplaats waar steenrijke mensen zich van een optrekje verzekeren, waar ze flaneren, paraderen, coude-à-coude hun apéro drinken op de Place Morny – zo genoemd naar de halfbroer van Leopold III die dit oorspronkelijk boerendorp-aan-zee omdacht tot een badplaats. Un monde apart.
Maar net zoals veel andere mondaine oorden is die wereld niet helemaal ommuurd: iedereen – veel geld of weinig - kan er rondkuieren, huizen en mensen kijken, een koffie drinken, langs de vloedlijn wandelen.
Voor een beperkte tijd wil ik in dat decor rondlopen, als figurant. Trouville-sur-mer is morsig, rommelig en écht, Deauville is netjes, geordend, verguld – een badstadje met een laagje gel.
Voor wie nieuwsgierig is, wordt elke wereld interessant.
Franciscaines
Ik hol hier niet meteen naar het strand, niet meteen naar de wereldberoemde 'planches'. Het is namiddag, het motregent en kriskras wandel ik eerst wat binnenstraten in- en uit, op zoek naar oude villahuizen. Er zijn er veel. Om de grote paardenrenbaan heen liggen ze in netjes aangeharkte straten te rusten, steriel als bouwblokjes op een maquette. Je merkt hier nauwelijks leven, ook al is het nog vakantie. Veel eigenaars verblijven hier maar een fractie van het jaar. Of ze vliegen overdag uit. De regen die vandaag toch even valt, één halve dag regen op het einde van een hete zomer, is mals en heel tijdelijk.
Al kronkelend door deze straten kom ik als vanzelf bij Les Franciscaines uit. De reclameaffiches voor dit vernieuwde cultuurcentrum had ik aan het station al gespot. Het is al te laat op de dag om de expo's nog aan te doen, maar het gebouw mag ik wel gratis bezoeken.
Sinds de lente van 2021 doet Les Franciscaines dienst als exporuimte, bibliotheek en cultuurcentrum in-één. Het gebouw was ooit van de zusters Franciskanen. Op het einde van de negentiende eeuw richtten die hier een weeshuis voor kinderen van verdronken zeelieden in. Later, tijdens en na de oorlogen, werd het gebouw ook als hospitaal gebruikt.
De polyvalente zaal, de 'salle Jeanne d'Arc' kwam er al tussen de twee Wereldoorlogen – Deauville had toen al een tweede adem gevonden als bloeiende badplaats. Op het einde van vorige eeuw werd het gebouw omgedoopt tot lyceum. Nadat de zusters in 2011 verhuisden naar een nieuwgebouwd convent, met integratie van oude bestaande bouwelementen, verwierf de stad de oude panden en rijpte het idee om het verder uit te breiden als culturele ontmoetingsplek. Fotografie en theater kreeg er al langer een plek.
Na een architectuurwedstrijd begon de totaalrenovatie van het gebouw.

Meer dan een uitgewerkt businessconcept, wat het ook is, is Les Franciscaines een rijk cultuurhuis waar het aangenaam toeven is. De leeszaal alleen al: metershoog langs de oude binnenmuren van het klooster, met doorkijkjes naar alle verdiepingen, bijzonder stijlvol ingericht, lichtrijk. Deze centrale hal lijkt wel een binnenstrand, met binnenzicht. Bezoekers van alle leeftijden bladeren er in kranten, zitten en liggen er te lezen, maken er de doorsteek van de ene expo naar de andere – het centrum combineert diverse tentoonstellingsruimtes. Op de bovenverdiepingen heerst dezelfde ontspannen sfeer. In de thematische 'salons' – met als kapstokken dé stokpaardjes van Deauville - kan je spontaan een boek uit het rek halen, de hoeken en hoekjes zijn huiselijk ingericht, met tafels en stoelen, met overal foto's en kunstwerken, videoprojecties en reuzengrote tablets waarbij je op oude foto's kan klikken en je je kan inlezen in de geschiedenis van het gebouw of van Deauville zelf.
Het is leuk om door die oude foto's van Deauville te 'bladeren' en swipen. Je krijgt een idee van wie hier zoal over de vloer kwamen – van Obama tot Churchill, van De Niro tot Spielberg. En Emmanuel Macron, natuurlijk.

Les Franciskaines is een bibliotheek én museum in één, het ene loopt over in het andere, er is geen rangorde. Beneden vind je uiteraard ook een cultureel cafétaria, met tuinterras.
Ik vind deze vernieuwde site op slag een geweldige plek. Terwijl het buiten afkoelt, wil ik hier wat blijven hangen – tot sluitingstijd. Ergens vis ik een boek uit het rek, een bio van Marguerite Duras, dé bio van Duras – die van Laure Adler. Ik blader erin en bots op een foto van de jonge schrijfster. Ze oogt al getekend, maar nog niet te. Ze oogt vooral mooi.
In de vooravond steek ik de binnenstraten door, via de Boulevard Cornuché, naar het strand.
Stranden in Normandië – Omaha en Utah liggen hogerop- lijken eeuwig mythischer dan andere.
In de film van Lelouch kreeg de plage van Deauville een bescheiden en positieve hoofdrol. In een van de openingsscènes draait Jean-Louis er met zijn zoontje autorondjes in het zand, hij wandelt er met de beeldschone Anne en de kinderen, hij gaat haar er opnieuw zoeken nadat hij de hele nacht in de striemende regen heeft gereden, van Monte Carlo over Parijs naar de kust.
'Les Planches', de huidige fungeren als een soort 'Champs Elysées' van Normandië, werden aangelegd in 1923. We zijn bijna 100 jaar en vele Amerikaanse filmfestivals later. Vooral 's avonds is het rustiek wandelen langsheen de kleedkabines – ze dragen alle namen van filmsterren die hier aanmeerden en flaneerden.
In mijn verbeelding loop ik hier 'Carol' Cate Blanchett tegen het lijf.
In een andere lenshoek waggelen hier nog Lelouchs 'man met hond': 'ils ont la même démarche'.

Het strand van Deauville, de uitgestrektheid ervan, doet hoe dan ook de adem inhouden.
Bij laagtijd is het hier een eind wandelen naar de vloedlijn, zowat een halve kilometer. Vanaf de afgebakende zone met veelkleurige parasols en strandstoelen – hét beeld van Deauville-plage – lijken de mensen die hier pootjebaden of dapper zwemmen onbeduidende stipjes. Op dit soort stranden, waar het zand zacht is en de lucht het grillige kleurenpalet van de zee weerspiegelt, woon je snel in een schilderij.

"Voilà: je m'avance sur les planches et devant moi s'étire, jusqu'à la frange des premières vagues, le sable, mer parfois retirée très loin", schrijft Belinda Cannone in 'Les grains du temps', een tekst die ze schreef voor 'Le Deauville intime de …', een liefdevolle schrijversbloemlezing over de kustplaats. "De ma place, je ne vois ni les visages ni les tenues, je ne sais pas à quels individus singuliers appartiennent ces corps, je vois juste des corps comme des signes lointains, des humains réduits à leur humanité devinée, bâtonnets sombres qui se découpent sur l'or du sable et le vert de la mer – voilà ce que nous sommes, me dis-je tout bas, signaux éphémères se découpant sur l'infini".
Colette Felous herinnert zich de eerste keer dat ze hier aanmeerde, met een boezemvriend.
"Nous allions ensemble découvrir Deauville, ce nom était bien plus qu'une attente, il était une promesse de beauté, d'élégance et de liberté, nous prenions enfin possession de notre vie et de nos désirs".
Verderop in het verhaal zingt ze: "(…) il y a toujours ici quelque chose de secret qui m'aimante, que je n'arrive pas à définir".
Allemaal hebben we wellicht vooral iets met die inham aan zee waar we voor het eerst 'de zee' zagen. De schrijvers in dit boek hebben iets met Deauvillle. Omdat ze er zelf voor de eerste keer zeezand onder de voeten voelden, of er hun eigen kind de zee lieten zien. Omdat ze er verliefd waren. Of omdat ze er op een dag, op een totaal verlaten en ingesneeuwd strand, een tocht te paard maakten (Jean-Louis Gouraud).
"Deauville, c'est cette plage sans fin, cet infini de sables aux nuances multiples. Doré, blond sec, Presque immaculé, brun, sensuel à marée basse, mouillé. Dur comme du bois, solide. Ou meuble, tendre. Cannelé, raide sous les pieds nus. J'aime la marée basse qui agrandit démesurément l'espace. La mer retirée, plus plate, …(…)", verwoordt Patrick Grainville, die zelfs een roman puurde uit een herinnering aan Deauville.
Ik lees het boek pas bij thuiskomst, maar herken 'le sentiment 'deauvillien' dat de schrijvers en schrijfsters willen vatten. Doet het er uiteindelijk iets toe, waar je voor het eerst de zee ziet, in een mondain oord of in een modeste badplaats met vissershaven? Lijken zee en strand, zon en einder zich op een bepaald moment, in onze herinnering en beleving, niet gewoon los te weken – zodat we ze overal, waar ook ter wereld, kunnen meenemen, zoals een ruis in een schelp?
"(…) spectacle absolu toujours renouvelé, particulièrement le soir venu, quand la contemplation de ces ciels déchirants, beaux à pleurer, qui se mêlent aux flots en s'y fracassants, nous console d'être mortels". (Max Genève)
Fauvodromen
Twee dagen later ga ik zelf opnieuw naar de villa's in Deauville kijken. Maar eerst keer ik terug naar de Franciskaines, voor de expo van Kees van Dongen.
Vijftig jaar lang verbleef deze fauvist van Nederlandse afkomst tijdens de zomer graag in Deauville. De schilderijen die hij er maakte, zijn kleine fijne getuigenissen van het broeierige leven in de badplaats. Hij liet zich graag betrappen op mooi gezelschap en penseelde voornamelijk 'het mooiste landschap': vrouwen – je ziet ze in badpak op het strand of op de tribunes van de hippodroom. De schilderijen in de expo zijn licht, zomers, vaak 'sproeterig' ondeugend. Interessant zijn ook de oude filmpjes. Niet zozeer omdat van Dongen erin rondloopt, in badjas - wel omdat ze je een goed beeld geven van het al drukke en frivole leven in Deauville, voor-tussen-na de wereldoorlogen.

(Kees Van Dongen, La Baigneuse, Deauville)
Vlakbij de renbaan ga ik nog speuren naar Villa Strassburger, een mythische woonst – vooral omdat de hoeve die in 1907 plaatsmaakte voor de door een telg van het geslacht Rothschild gefinancierde huidige villa ooit eigendom was van Gustave Flaubert. De architectuur ervan is traditioneel, neo-Normandisch, de parktuin met rozen en fruitbomen is gigantisch. Het geheel werd pas beschermd in 1975, een aantal jaar later werd het door de erfgenamen van de toenmalige rijke eigenaar Ralph Beaver Strassburger geschonken aan de stad – die het nu af en toe openstelt voor het publiek. Ergens valt te lezen dat Henri de Rothschild, die dichtbij de renbaan wilde logeren, het huis uiteindelijk verkocht omdat zijn vrouw er niet kon aarden: ze had geen zicht op zee. You can't have it all.
De twee hippodrooms van Deauville nemen een serieuze hap uit het stadje. De grootste, La Touques, ligt tussen de villawijken en het station. Augustus is de maand waarin de Barrière polo cups worden gereden, maar buiten het weekend valt hier niet veel van te merken.
Ik wandel langs schijnbaar eindeloze rijen stallen, het ruikt er naar hooi en mest, maar ook hier zie je nu nauwelijks beweging – hier en daar een eigenaar die zijn paard staat te kammen.
Uit een van de zwaar beveiligde stalhoven komt een man naar buiten. 'A demain, chérie'. In dit stukje wereld worden paarden meer gekoesterd en gezwachteld dan vrouwen. Aan de overkant van de poort een dierenartsenpraktijk. Onwillekeurig moet ik denken aan doping en kweekprogramma's. Het universum van renbanen en paardenkoersen geldt als een gesloten wereld, waar grof geld wordt verdiend, met fokken en gokken. Hier in Deauville geldt dit misschien nog meer dan in paardensportoorden met minder klinkende namen.
Hippodroom La Touques biedt plaats aan duizenden toeschouwers en een viertal renbanen, zowel op gras als op zand. Behalve 1 eigenaar die zijn paard uit een trailer haalt om straks te gaan trainen, is er niemand. De piste oogt immens, verlaten, kil en koud. Het miezert ook weer wat. Ik probeer me voor te stellen hoe het er hier aan toegaat wanneer de volbloeden rennen, niet voor hun leven maar voor het leven van hun eigenaars, voor het leven van zij die geld op de dieren inzetten. Bloed, zweet, vacht, hoeven, tranen. Ik voel me niet helemaal bij deze plek horen, en houd het bezoek kort. Liever wil ik toch weer naar het strand, om naar de zee te gaan kijken.
Ik neem de weg via het casino, een Louis XV gebouw uit de jaren voor de Eerste Wereldoorlog, het ligt vlakbij de Place Yves-Sint-Laurent. Je hoeft geen gokplannen te hebben om er zomaar binnen te lopen, de portier laat me toe als ik zeg dat ik gewoon het gebouw en de inrichting wil zien. Het is namiddag, dus veel volk loopt ook hier niet rond – enkel wat toeristen die voor de fun een gokje willen wagen. Zoals alle casino's die ik ken, doet ook dit casino binnenin vrij oudbollig aan. Goktempels als deze lijken toch altijd wel wat vergane glorie te herbergen. Pronkerige meubels en verlichting, oude zalen vol blingblingerige gokmachines. Casino's staan vaak aan zee, maar hun buitenkant past beter bij die omgeving dan hun binneninterieur. Het casino van Deauville lijkt overdag een gebouw zonder veel ziel, 's avonds – met de verlichting erbij – wil het nog wel iets hebben.
Hier vlakbij, richting plezierhaven, vind ik ook nog wat voorbeelden van authentieke villabouw: Griselidis, Suzanne, Camelia, … De namen klinken poëtischer dan de boulevard Cornuché die eraan grenst: een vrij drukke autoweg tussen de bouwmeet en het strand.

Het cliché wil dat iedereen met geld, naam en faam hier nog altijd graag gezien wil worden: op 'Les Planches' dus, aan de strandkabines, aan de Bains pompéiens, op het terras van Bar du soleil. Clichés kloppen meestal, ten dele. Terwijl ik een capuccino drink op het zonnige terras van de stijlvolle strandbar (6 euro is een schappelijke prijs voor deze ligging), spot ik alle leeftijden, alle nationaliteiten. Ja, er zijn m'as-tu-vus. Ja, er zijn tulbanden, mannen met de looks van oliebaronnen, en hun vrouwen.
Maar er zijn ook grote groepen familie, buren, vrienden die zich in grote cirkels voor de strandhokjes verzamelen om later op de dag, bij zonsondergang, een apéro te nuttigen. Terwijl ik er in mijn eentje voorbijwandel, groeten ze me – ik word net niet uitgenodigd. Ook in Deauville is de Franse gastvrijheid nooit ver weg. Op de paar dagen dat ik hier ben valt me opnieuw meer dan een keer op hoe vriendelijk de Fransen hier zijn, overal – in winkels, horeca, musea, op straat. Een soort Britse hoffelijkheid, maar dan oprechter. Bij Britten heb je vaak het gevoel dat ze veeleer vriendelijk zijn uit wellevendheid, uit plichtsbesef. Bij Fransen, althans in bepaalde delen van het land, lijkt vriendelijkheid te ontstaan uit een niet te stuiten joie de vivre.

's Avonds ga ik nog wat rondzwerven in Deauville by night. De restaurants en terrassen zitten bomvol, alleen in de tuin van hotel Normandy lijkt het rustig.
Ik ga het hotel binnen, langs de andere zijde, bij de hoofdingang. Net zoals in het casino kan je hier gewoon vrij rondkuieren, zelfs al ben je geen klant. De portiers zijn het gewoon dat een deel van de toeristen zich hier komt vergapen aan het luxeleven van stars and stripes.
Ik voel me geen volbloed toerist, ik wil in de eerste plaats een reisverhaal maken, ben nieuwsgierig naar werelden die verder van de mijne liggen, naar binnen- en buitendecoratie. Kroonluchters, pluchen zetels, zacht tapijt, stijlvolle roedenramen, art déco-elementen. Natuurlijk is dit hotel geweldig, smaakvol ingericht, huiselijk en sjiek tegelijk. Hier wandel je – in de sporen van beroemde gasten, hun vreugde en verdriet - het decor binnen van weer een andere film.
In de bar zitten gasten na te genieten van het diner, er speelt een live orkest. In het restaurant lopen enkele medewerkers rond, ze ruimen wat tafels af, blinken glazen op, knikken me toe. Ik word hier allesbehalve buitengekeken. Bijna neem ik de trap naar boven, alsof ik hier een badge heb, een kamer kan betrekken, thuishoor.
Aan de uitgang check ik nog eens de prijzen. Voor een nacht betaal je hier rond de driehonderd euro – de goedkoopste kamers. De website biedt een suite in de stijl van 'Un homme et une femme' aan, voor nagenoeg het tienvoudige van de prijs. De mooiste liefde laat zich duur betalen.

Montebello
Op mijn voorlaatste reisdag, donderdagnamiddag, keer ik als vanzelf terug naar de andere kant van de rivier, naar Trouville. Pendelen tussen deze twee kustplaatsjes heeft misschien wel iets weg van het heen-en-weer van 'Mon Oncle' Monsieur Hulot tussen twee Parijzen: van een rustieke dorperige voorstad naar een hypermoderne maar kille en rijke zakenwijk, en terug.
Ik klim opnieuw naar Villa Montebello, een negentiende eeuws huis van een markiezin, nu ingericht als museum. Alles kromt en kraakt er : de ramen, de plankenvloer, de trap naar de verdieping met de vaste expo. Via affiches, kaarten, objecten kom je er iets te weten over het ontstaan van het kusttoerisme in Trouville-sur-mer. Gekiemd als vissershaventje, groeide het uitgerekte strand met zacht zand al snel uit tot een populaire badplaats.
De schilder Charles Mozin (1806 – 1862) viel er voor de bijzondere lichtinval en wordt 'de ontdekker' van het schildersoord Trouville genoemd. Andere schilders stapten in zijn voetspoor: Isabey, Boudin, Courbet, zelfs Bonnard, zelfs Monet – hij schilderde 'Les Roches Noires' in 1870, het huist in Musée d'Orsay.
Op het gelijkvloers van de villa is er een tijdelijke expo met werk van Courbet, het belicht andere facetten van de schepper van 'L'Origine du monde'.
Boven hangen affiches, onder meer van ontwerper Savignac, uit de Auvergne naar Trouville getrokken. In toonkasten liggen oude strandvormpjes en een emmertje – nog niet in plastic. En op de oude tekeningen vind je nog iets terug van het strandleven van weleer: verkleedhokjes op wielen werden in zee getrokken, zodat vrouwen zich niet in het zicht van iedereen moesten 'verschonen'.
Daarnaast talloze tekeningen en schilderijen van bovenvermelde artiesten. Ze zijn niet allemaal even groots, ze beelden niet allemaal Trouville af. Maar ze geven wel een goed idee van hoe dit kustplaatsje er heeft uitgezien voor het werd volgestouwd.
Het mooiste schilderij zie ik vanuit het raam, hier en nu. Rechts 'Les Roches noires', links het malse strand met daarvoor het blauwe uitgestrekte water. Wattige wolken. Schuimvlokken. Golven als glijdende rimpels. Zeilbootjes. Stipjes wandelaars. Meeuwen. Plassen als grillige spiegels in het zand.
Ik wandel terug via het strand en probeer met mijn kleine camera het steeds wisselende licht te vangen. De vijftig tinten grijs, het allerblauwste zeeblauw.
Ik begrijp perfect wat schilders hier zochten, en vonden.

Vier katten
Op mijn laatste avond ga ik iets eten in 'Les 4 chats', een cultplek in een van de nauwe straatjes van Deauville. Ik had ook naar 'Les mouettes' kunnen gaan, een van de favoriete adressen van Duras. Omdat het restaurant me opvalt – het logo en de kleurtjes - en ik iets met katten heb, reserveer ik het eerste. Pas later lees ik in mijn gids over dit bijzondere eethuis.
Al dertig jaar ontfermt Serge Salmon
zich over het clienteel van zijn 'Les 4 chats', een mengeling van bar en
bistro. De plek is uitgegroeid tot een tent waar 'le tout Paris' wel eens
aanschuift en film en muziek een haven hebben. Na al die jaren in de schaduw
van Deauville weet ook Trouville 'le beau monde' te lokken.
De patron fladdert zelf rond in zijn bistro, streelt hond en in een moeite door
ook de ijdelheid van zijn gasten. Terwijl je in andere resto's vaak een beetje
stiefmoederlijk wordt behandeld als je er in je eentje binnenwandelt, lijkt het
hier veeleer een troef. Serge bekommert zich als een goede vader om me, brengt
met trots een goed glas wijn en een zelfgebakken broodje. 'Je moet het zelf
snijden', zegt hij erbij. 'Zelfs bij George Lucas van Star Wars heb ik dit
geweigerd, hij apprecieerde het.' Ik geloof hem.
Serge is een typische Fransman, als je dit mag zeggen: good looking, uiterst charmant en een tikkeltje arrogant tegelijk, op het randje van het verleiderstype – het stoort me niet. Ik ben hier de passage.
Het eten, gegrilde aubergine met een heerlijke kaas- en kruidenmengeling, is voortreffelijk. Maar ik wil de zonsondergang aan het strand niet missen, dus verdwijn ik geruisloos als een kat op fluwelen poten. Terugkomen doe ik later wel een keer, Trouville zit al in mijn reishart.
De volgende ochtend, ik heb nog een paar uur voor mijn trein richting Parijs vertrekt, breng ik verder door aan de zijde van Trouville, en Duras. De zon schijnt weer, temidden van alle bedrijvigheid installeer ik me op het terras van een boulangerie. Ik observeer mensen. Naast mij op het terras zit een koppel. Hij is knap, getrouwd. Zij bladert in een modetijdschrift, lijkt wat grillig, is misschien veeleer zijn minnares. Un homme et une femme. Altijd weer, altijd anders.
De zon blijft branden. In de straatjes struinen inwoners en vakantiegangers kriskras door elkaar, met broden, croissants, kranten en boodschappentassen. Ik kijk er niet naar uit om hier weg te gaan, ik zou hier best nog een tijdje kunnen blijven.
In de kleine boekhandel om de hoek vind ik op de valreep nog een kleinood. 'Le petit foulard de Marguerite D.' van Colette Fellous. In dit boekje verhaalt ze over haar vriendschap met Duras, zo vertelt de boekhandelaar me. 'Pendant un temps, elle était très proche d'elle'. Op de cover staat de bekende foto van Duras en Yann Andrée. Tussen hen in een raam, ze konden wel en niet bij elkaar komen. 'Prisonniers de leur histoire, enchaînés, ravagés et par moments si heureux, si rieurs, combien de fous rires de gosses tous les deux, Yann et Marguerite.'
'Het is mijn favoriete foto van hen', schrijft Fellous. Ik begrijp wat ze bedoelt. Het is een geweldig beeld. Omdat het zo goed de speelsheid tussen de twee geliefden vat.
'Elle a aimé, elle a écrit, dans une même démarche'.
Ik zoek het strand weer op, het is hoogtij, ik kan de vloedlijn raken, ik kijk naar het ochtendlicht dat op de rand van het stadje valt, uitgestrooid goud aan de binnenkant van het land, zacht uitgewreven blauw aan de andere.
Waar de zee begint, doet iemand fitnessoefeningen - een man in rode zwembroek. Hij slooft zich uit, tot ik een foto van hem neem. Iets verder in de richting van de zee is een vrouw aan het pootjebaden, met haar gezicht naar de zon. Ze gaat zo op in haar zeebad, dat ze niet merkt dat haar broekspijpen al half in het water hangen. Ineens merkt ze het, ze kijkt even, panikeert niet, wandelt verder.
Zo volledig in het zwart gekleed, met haarband in haar donkere haar en een zware zonnebril, en terwijl ik haar nader om een foto te maken, onopvallend, zou ik zweren dat ik Duras zag. Marguerite. Ik volg haar, voor even. Ik neem een foto. Ze merkt het niet.
Vervolgens loop ik weer in de richting van les planches, in de richting van het binnenland. Ik wil nog een broodje kopen, mijn bagage in het hotel ophalen. De directe trein gaat naar Paris, Gare Saint-Lazare. Het is niet zo ver. Het is allemaal vlakbij. Ik kan snel terugkeren als ik dat wil.
(Gent, november 2022)

Verder lezen?
-'Zomer 80' van Marguerite Duras werd recent uitgegeven door Uitgeverij Vleugels.
-'Le petit foulard de Marguerite D. (Gallimard, 2022)
-'La Deauville intime de …' (François Bott e.a.), Mercure de France, 2020
-'La fille de Deauville' (Vanessa Schneider, Grasset, 2022)